donderdag 8 april 2010

Lastig

Koele lucht stroomt door het raam over mijn borst. Ik lig nu al ongrijpbare tijd wakker als dag en nacht en ik daartussen. Heel alleen, maar naast mij in verbeelding ligt hij. Ik huiver, krijg het koud. Mijn ogen dicht, zijn lijf verwarmt me. De wind blaast opgebrand wierook door de kamer. Het doet me denken aan iets uit zijn laatste sms'jes - dat het zand was gaan liggen in een begrijpelijker patroon. Zweverige bullshit. Uiteraard. Alsof dat antwoord is op de vraag 'hoe het gaat'. Alles komt nu neer op zijn donkere voorkomen, zijn heldere ogen of de kwaliteit eindeloos te kunnen vertellen over zijn verre reizen naar een of andere Zuid-Amerikaanse uithoek.

Maar nu, zo hier, mijn kussen zacht, bang van komen en jouw gaan, lijkt alles toch heel mooi. Mooi, alles is mooi. Mooi is het licht, mooi is het donker. Mooi is de waarheid, als zij niet klinkt als een leugen. Mooi zijn de mensen die komen en gaan, als zij geen spijt hebben. Mooi is de lach. Mooi waren jouw woorden. Wij lopen voort, zonder een woord naar een leven in de verte. En ik weet, het zijn gesprekken met mezelf en niet met hem. Jouw wereld draait door en het zal je niet deren dat ik daaraan geen deel meer heb, terwijl ik als geen een je liefheb. Zo lig ik hier alleen.

We zien elkaar nog terug, dat weet ik zeker. Maar dat doet er niet toe. Ik moet eerlijk zijn. Jouw gezicht, jouw lijf, of jouw verhaal, wat ik ook bij je vond, is de invulling van waarnaar ik smacht: liefde. Alles wat ik wil is liefde. Als een verslaafde grijp ik alles aan om bevestiging te krijgen van mijn kunnen en bestaan. In mijn onzekerheid is alle aandacht genoeg. Ik noem het niet wanhopig. Het is het bestaan bij gratie van anderen. De vorige is altijd de beste, de volgende altijd de engste en ondertussen groei ik en word ik volwassen van hun zoen en aanraking. Nog meer jij is fantastisch, maar nog meer hij is evenzo. Ik noem het willekeurig, als hij maar goed genoeg is.

Ik knijp mijn ogen dicht. Het besef dat ik makkelijker ben dan ik ooit durf te geloven maakt me bang. Toch klopt het, en dat is niet erg. Logisch zelfs. Uit mijn kast pak ik het sprookjesboek van mijn oma en steek wat kaarsjes aan. Hopeloos romantisch blader ik door het boek dat bolstaat van ware liefde, gelukkige eindes en hoe geluk afhangt van noodlottige omstandigheden. Van hoe iemand alleen gelukkig kan zijn als hij liefde heeft. En dat is alles wat ik wil. Thuiskomen en andere kleding dan de mijne vinden, een luchtje herkennen dat me doet denken aan het eindeloze struinen door de Efteling, samen koken en dingen doen zingen. Het maakt me niet uit met wie, maar ik voel dat ik het nodig heb.

Met een klap belandt het boek onder mijn kast als ik het van mijn bed op de grond laat vallen. Hoe kan ik zo oppervlakkig zijn te denken dat ik besta door een jongen als jij. Ik heb ook wat te bieden. En liefde. Vrienden. Werkelijk. Zonder hen was ik niet, want dankzij hen ben ik ook als jij niet bent of hij niet is. Van hen houd ik. Mijn hoofd vindt de warme plek op het kussen en met een laatste zucht zie ik het gezicht van twee van mijn beste vrienden nog ergens in de verte. Ik heb lang niet zo lekker geslapen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten